Het Plan

Op het moment dat Primoz Roglic (Jumbo-Visma) derde eindigde in de Vuelta, sla ik Het Plan open. Een boek met de redelijk stellige ondertitel Hoe Team Jumbo-Visma de beste wielerploeg ter wereld werd. Ik moet er volledigheidshalve nog bij vermelden dat op hetzelfde moment Jonas Vingegaard (Jumbo-Visma) tweede werd en Sepp Kuss (Jumbo-Visma) de Vuelta won. Een jonge knecht uit dezelfde ploeg, komende uit de eigen opleidingsploeg, werd kort voordien op een vochtafdrijvend middel betrapt. De geschiedenis van het wielrennen schrijft dan een behoorlijke hoeveelheid argwaan als aanbevolen portie voor. Aan dit boek beginnen klinkt dan als een plan. 

In de drie jaar voor de eerste Tourwinst van Jonas Vingegaard speelde auteur Nando Boers fly on the wall in de interne keuken van wielerteam Jumbo-Visma. De geschiedenis van de wielerboeken schrijft ons dan een paar slagen om de arm voor. Hoe intern is de keuken? Is het de echte keuken? En hoe hygiënisch is de vlieg?

Vragen die positief moeten worden beantwoord. De insteek waarmee je het boek leest bepaalt hoe positief. Mocht Het Plan duistere interne geheimen hebben blootgelegd, had u dat elders natuurlijk al gelezen. Niettemin belet dat niet dat de werking van het beste wielerteam in de wereld in wording op veel vlakken inzichtelijk wordt, in elk geval genoeg om een gedetailleerd idee te krijgen hoe het moderne wielrennen functioneert en dat dat ietsjes anders is dan twintig jaar geleden, toen men de wetenschappelijke vooruitgang van US Postal roemde en tien jaar geleden die van Team Sky. (ook even los van Datgene waar je spontaan aan moet denken)

De huiveringwekkendste vraag na dit boek is niet of Jumbo-Visma een duister geheim verbergt, wel of dit nog een sport voor mensen is. En dan heb ik het niet over de jeuk die renners moeten krijgen van de managementtaal- en tips waarmee ze om de oren worden geslagen. Met tegenzin toegegeven, kennelijk gaan ze er niet trager door rijden. Wel over de maniakaal detailzuchtige aanpak op alle denkbare vlakken en de constante zoektocht naar verbeterpunten en vooruitgang. Op fysiek en technologisch vlak, maar ook psychologisch worden de renners helemaal uitgekleed.

Ook voor de wielerliefhebber die inmiddels meer meent te weten over Tom Dumoulin dan Tom Dumoulin zelf, zijn de passages over zijn interne worstelingen met het bestaan als de renner Tom Dumoulin het beklijvendst. In het algemeen zijn de inkijkjes in hoe elke renner op zich omgaat met het topsporter-zijn, de bijbehorende onzekerheden en verplichtingen, veruit het boeiendst. De niet tegen te spreken kennis van de wetenschap verzoenen met het comfort en het niet-altijd-even-wetenschappelijk-verantwoorde gevoel van de renner blijkt soms een hachelijke evenwichtsoefening. Dumoulin is daar een perfect niet-perfect voorbeeld van.

Het Plan is een zeldzaam wielerboek dat voor elk wat wils biedt en bewijst dat in tijden dat alle heil wordt gezocht in online content sportboeken nog bestaansrecht hebben. Voor wielerliefhebbers die occasioneel wielerliefhebberij bedrijven is Het Plan een spoedcursus in wat wielrennen is en hoe wielrennen werkt. Voor wielerliefhebbers die meer dan gezond is wielerliefhebberij bedrijven, zijn er genoeg technische details en persoonlijke anekdotes en inzichten die hun gelijk bevestigen dat wielrennen meer is dan een rondje hard stampen. En voor wielerbazen is het een welgekomen herinnering aan het feit dat hoe wetenschappelijker een sport wordt, hoe knulliger gevaarlijke parcoursen en andere toevalsfactoren zijn. Het wielrenner-zijn evolueert, maar de sport blijft stilstaan.

Op het moment dat ik deze zin schrijf, wordt er druk gespeculeerd over een fusie tussen Jumbo-Visma en Soudal Quick-Step. Je zou dan kunnen denken: waarom geef je op wat je hebt als Jumbo-Visma? Zolang je succes hebt, is dat een redelijke bedenking. Maar na het lezen van Het Plan blijft de vraag hangen hoe lang je de constante en veeleisende zoektocht naar verbetering verzwaard door het inlossen van almaar hogere verwachtingen volhoudt als renner, maar ook als organisatie? Misschien wordt dat besef nu wel voorbereid. Vooruitkijken, altijd maar weer.

Vrouwenvoetbal

Ter ere van het WK voetbal voor vrouwen belandde bovenaan de lectuurstapel het boek Vrouwenvoetbal waarin sportjournalist Pieter-Jan Calcoen en de Belgische topvoetbalster Tessa Wullaert respectievelijk de geschiedenis van het vrouwenvoetbal en hun eigen ervaringen in de sport behandelen.

Na het lezen van dit boek kan haast maar één conclusie mogelijk zijn: vrouwenvoetbal is een sport die al sinds haar bestaan volwassen probeert te worden, maar hierbij nooit echt wordt geholpen. Voor het begin van het bestaan moeten we al terug tot ergens eind negentiende eeuw. De parallellen over hoe er toen naar vrouwenvoetbal wordt gekeken en hoe vrouwenvoetbal nog wordt gepercipieerd in deze tijden, en daarvoor moet je heus niet alleen in de diepe riolen van sociale media vertoeven, zijn affreus.

In Vrouwenvoetbal behandelt Calcoen chronologisch de geschiedenis van het vrouwenvoetbal. Dit is een goed geschreven vertelling, die de lezer meeneemt van de begindagen van het vrouwenvoetbal naar het heden. Rode draad is dat het vrouwenvoetbal zich continu lijkt te moeten verantwoorden. Dat er pioniersters zijn die hiertegen vechten. Maar dat er altijd wel ergens zich een bond spontaan aandient om de ontwikkeling van de sport te saboteren.

Deze historische passages worden afgewisseld met autobiografische passages van Tessa Wullaert. Het sociale engagement van Wullaert staat buiten kijf, net als haar verdiensten voor het vrouwenvoetbal. Dat maakt het des te spijtiger dat haar verhaal soms diepgang mist en dat we haar te weinig als persoon te zien krijgen. Zo bleef de periode dat ze zichzelf is tegengekomen bij Wolfsburg beperkt tot een drietal zinnen.

Dat neemt geenszins weg dat voor de vrouwenvoetballeek, en zo zijn er best nog een aantal mensen, dit boek een mooie, gemakkelijk lezende en welgekomen introductie van vrouwenvoetbal is. De grillige groei van de sport en de historische ontwikkelingen komen hierbij goed aan bod. Een passage is in dit licht bijzonder exemplarisch: topvoetbalster Wullaert die een hoofdstuk laat aanvangen met een oproep voor de beelden van haar eerste goal bij de nationale ploeg. We spreken niet over 1911, wel over 2011.

De Heilige Drie-eenheid: Pantani, Senna en ook nog ene Jezus

Manteau geeft een reeks literaire sportverhalen uit. En daarbij zoekt het haar heil ook bij bekroonde sportliteratuur elders in Europa, nu meer bepaald in Italië. En het mag gezegd: er is voortreffelijk gescout.

drieeenheid

  1. Pantani was een God (Marco Pastonesi)

Nu kan de titel voor een rationele buitenstaander zonder affiniteit met wielrennen een tikkeltje buitensporig klinken, want hoe ook tegelijkertijd God en wielrenner (lees in deze context: een wezen dat alles spuit en slikt met het minste mogelijke effect) zijn? Ook over Pantani wordt er her en der gefluisterd dat hij wielrenner was. Veel te kort door de bocht natuurlijk. Dat wordt vanzelf duidelijk bij het lezen van Pantani’s levensverhaal. Opgelet, Pantani was een God is geen biografie (daartoe wendt u zich best tot De dood van Marco Pantani van Matt Rendell), maar een mozaïek van Pantani’s leven, beschreven op een zeer genietbare en verhalende manier. Dat mag ook niet verwonderen, als er één renner het leven heeft geleden geschikt om zich door de literatuur te laten vangen, dan wel Pantani. Het is dan aan de auteur, hier Marco Pastonesi, om keuzes te maken. Pantani vanuit alle mogelijke invalshoeken vatten op papier zou immers in een 26-delige Winkler Prins-achtige encyclopedie resulteren. In zijn wandeling langs de dunne grens tussen lyriek en tragiek voert Pastonesi niet zelf voortdurend het woord, hij laat mensen uit de omgeving van Pantani hem karakteriseren. Vrienden, ex-ploegleiders en uiteraard ex-ploegmaats die hun hele ziel en zaligheid in de schoot wierpen van Pantani, goed te vergelijken met het knechtendom dat Eddy Merckx uitbouwde. Niet het enige moment dat Merckx en Pantani elkaar ontmoeten. Het Savona van Pantani lag haast dag op dag dertig jaar later in Madonna di Campiglio, met als belangwekkend verschil dat het niet het begin inluidde van een verpletterende hegemonie, maar van een fatale ondergang die niemand kon afwenden, ook de talrijke getuigen in het boek niet die twee Pantani’s beschreven: de minzame, doch vastberaden poëet op de fiets en een aan coke verslaafd junk. Vergis u niet, het boek is een ophemelend portret, dat zeker, maar zijn dopinggebruik wordt niet weggemoffeld in een hoekje ter grootte van een ezelsoor, zijn heftig schommelende hematocrietwaardes worden vermeld, terwijl de inmiddels relatief uit de kluiten gewassen geschiedenis van doping in de wielersport context biedt. Is het gek om een notoir dopinggebruiker te aanbidden? Hem een godenstatus toe te dichten? Wielrennen is geen exacte wetenschap, beleving overstijgt uitslagen en de wijze waarop die medisch gezien nadien blijken tot stand te zijn gekomen. Dat bewijst Pantani, Pastonesi herinnert ons daaraan. 

  1. Suite 200– De laatste nacht van Ayrton Senna (Giorgio Terruzzi)

Dezelfde tragiek is verbonden aan het levenseinde van Ayrton Senna dat beschreven wordt in Suite 200. Senna’s sport: Formule 1, ik verstop het niet, ik heb niets met Formule 1. Je moet schabouwelijk over wielrennen schrijven om mijn interesse af te breken. Omgekeerd geldt de regel dat je al hemel en aarde moet bewegen om mijn aandacht te trekken wat betreft Formule 1. Zonder te hoge verwachtingen begon ik aan Suite 200 over de laatste nacht van Senna. Op de achterflap vernam ik de bekroning met de Premio Bancarella Sport. Nu moet je al enige moeite doen om nooit ergens een literair prijsje te ontvangen, nooit een boek schrijven zou naar het schijnt helpen, dus veel conclusies wilde ik hier vooralsnog niet aan verbinden. Spoiler: niet de laatste keer dat ik in die gemoedstoestand aan een boek begin. Ja, was me dat een meevaller. Het concept is eigenlijk eenvoudig. Giorgio Terruzzi kruipt in de geest van Ayrton Senna, volgt zijn vermoedelijke gedachtegangen, vult die aan met de feiten en bekomt een zeer te drinken cocktail door dit aan te lengen met een fijnzinnig taalgevoel. Zelfs zo dat sportliefhebbers die Formule 1 in het diepste van hun wezen maar een decadent gedoe vinden, overstag gaan. Misschien is dat ook niet zo onlogisch. Verhalen zijn de essentie van sport. Of de verpakking nu een carbonnen racefiets van zeven kilogram is of een hypersnelle bolide van ongeveer hetzelfde gewicht. Een liefhebber van Formule 1 ben ik niet geworden. Een verdienstelijkere poging om me te bekeren, verwacht ik niet gauw.

  1. Hoe Jezus de bolletjestrui veroverde (Jef Rademakers)

Een cri de coeur is zoals auteur Jef Rademakers Hoe Jezus de bolletjestrui veroverde zelf noemt de beste omschrijving. In tegenstelling tot de literatuur over Pantani en Senna komt dit geen literaire prijs toe, de eerste uitgave is een stuk recenter, maar bovenal is het taalgebruik een stuk minder uitdagend. Waarmee Rademakers wel probeert uit te dagen, zijn z’n bespiegelingen over de wielersport. Tegendraads? Ja, maar nu ook niet om steil achterover te vallen. Hij neemt het katholicisme als leidraad in zijn tocht door het wieleruniversum. Hij voert pleidooien tegen transparantie, vindt valpartijen op zijn minst bij de koers horen en een wedstrijd verkopen is zakelijke handigheid. Dit had kunnen uitmonden in een bevlogen wielerfilosofisch essay, de juiste invalshoeken worden aangeraakt, helaas is het gebleven bij een persoonlijke en zeer anekdotische hartenkreet in opstelstijl waardoor de honger na het lezen groter is dan ervoor. Zijn er dan echt geen redenen om naar de boekhandel te snellen? Het werk is aangedikt met een hoop beeldmateriaal waardoor de vod van de laatste pagina snel in zicht is. Elke vertelling die beaamt dat wielrennen complexer is dan doelloos om ter hardste fietsen verdient het voordeel van de twijfel, evenals elke poging om wielrennen op een andere manier te benaderen dan wielermedia u dagelijks voorschrijven.

Roger Ilegems, de man die goud won

Een Belg die goud wint op de Olympische Spelen? Zeldzaam. Een Belg die goud wint op de Olympische Spelen in het wielrennen? Zo mogelijk nog zeldzamer. Roger Ilegems lukte het inmiddels 32 jaar geleden. Inmiddels is er ook een hoop veranderd. Niet in het minst in Ilegems’ leven.

ilegems

Vroegtijdig de fiets aan de haak moeten hangen door lichamelijke perikelen, zwaar overgewicht en een daaropvolgende rampzalig uitgevoerde operatie. Roger Ilegems heeft na zijn olympische titel in 1984 het geluk niet echt aan zijn zijde gehad. Dat roept uiteraard om een biografie.

Helaas beperkt de wielercarrière van Ilegems zich tot die ene grote triomf, waardoor je na 126 bladzijden meer dan uitverteld bent. Hij is wat dat betreft geen Merckx, maar anderzijds zijn er over Ilegems ook geen bibliotheken volgeschreven en herkauwd. Zijn verhaal is nog vers.

Ilegems’ leven opgetekend door Ria Maes beoogt geen literaire pretenties, is hapklaar geschreven, in de stijl zoals Ilegems spreekt die afwisselend aan het woord is met personen die een belangrijke rol hebben vervuld in zijn leven. En ja, dat levert weleens de typische clichés van een biografie op als ‘hij is een jongen van het volk gebleven’.

Voor wie is deze biografie geschikt? Wielerliefhebbers op zoek naar inzichten over de binnenkant van het peloton van de jaren tachtig blijven op hun honger zitten. Buitenstaanders die geen affiniteit hebben met Ilegems zullen hoofdstukken overslaan, het is veeleer een persoonlijk aandenken. Zij die een band hebben met Roger Ilegems, wensen te weten hoe het met de man gaat die ze in die ene zomer zo fel hebben toegejuicht of willen stilstaan bij de grillen van het lot hebben er zeker wat aan.

Kortom, een intiem portret voor zij die Ilegems kennen of hem nog goed heugen. Het mocht allemaal wat diepgravender en treffender uitgewerkt, maar hoogst onzeker of het beoogde leespubliek zich hieraan zal storen.

£X€£$$ UNITED

Een ogenschijnlijk grijze en banale maandagvoormiddag begin oktober te Leuven. Ik zat er zoals iedere hardwerkende Vlaming dan hoort te doen op een terras. Over mij zat aangenaam gezelschap waarmee ik een praatje sloeg omdat dit in zulke situaties nu eenmaal sociaal wenselijk is. Over het leven en sport, tot Het Aangenaam Gezelschap me de vraag stelde of ik in feite van voetbal hield. Ik bleef steken in een moeras van clichés van oerwoudgeluiden tot Louis Vuitton-tassen en dubieuze geldstromen die de romantiek doden. Dat er in wielrennen ook wel uitspattingen zijn, maar dat de decadentie in voetbal niet te behappen valt zodat elke vorm van vereenzelviging onmogelijk is. Ik probeerde nog enige structuur te geven aan mijn warrige exposé, maar zag dat het antwoord niet bevredigde en begon dan maar over de gevoelstemperatuur buiten omdat ik die binnen niet kende.

geldvoetbal

Diezelfde namiddag thuis. Op tafel ligt plots een boek dat er vanochtend nog niet lag, £X€£$$ United. De ondertitel Het geld van het voetbal doet me terugdenken aan de voormiddag en ik begin om uw ijdele verwachtingen te bevestigen erin te lezen. Dat bleek een uitstekende beslissing.

Niet alleen omdat het een vlot lezende synthese is van wat er allemaal fout, fouter, foutst loopt in de voetbalwereld en omdat ik zo mijn gelijk bevestigd zag, maar ook omdat al het cijfermateriaal de leesbaarheid van het boek niet in de weg zit. U kent de praktijken wel: van voetbalclubs die exuberante bedragen uitgeven aan voetballers en hiervoor moeten lenen bij banken die met Europees geld overleven tot voorzitters en spelersmakelaars met zoveel tentakels dat belangenvermenging haast onvermijdelijk is en vervagende grenzen tussen transfers en mensenhandel.

De voetballiefhebber zal meerdere verhalen al kennen, maar krijgt er nu de saillante details bovenop die hij eigenlijk zo snel mogelijk wilde vergeten. Vaak te vinden in een achterafhoekje in de krant. Het is die onverschilligheid tegenover dit soort van praktijken die misschien nog het meest kwalijk is.

Dit alles in een sappige schrijfstijl geschreven door auteur Frank Van Laeken, die meer dan eens in het boek symptomen vertoont van voetbalromantiek. Dit legt te meer de discrepantie in het huidige voetbal bloot. Enerzijds is er wat de voetballiefhebber wil dat voetbal is om het te kunnen omarmen: gezellig op zaterdagavond of zondagnamiddag naar het plaatselijke, knusse stadion trekken van een club die haar lot niet in handen legt van een figuur met een schimmig verleden om naar een sport te kijken die nog niet geregeerd wordt door oliebaronnen en malafide makelaars. Anderzijds is er de realiteit die zelfs door een voetballiefhebber niet ontkend kan worden, die van het harde geld, frauduleuze constructies en de twijfel waarom nog dwepen met dit voetbal?

Las ik £X€£$$ United wat eerder, dan had ik die ochtend met meer bevlogenheid in mijn stem mijn haat-liefdeverhouding met voetbal kunnen uitleggen aan Het Aangenaam Gezelschap. Kunnen opbiechten dat ik kleine traditieclubs wel een warm hart toedraag, maar dat ik afstand neem van het voetbal door het aanwezige gebrek aan ethiek gecompenseerd door een overschot aan acute wereldvreemdheid waar ieder weldenkend mens alleen maar van kan walgen. Het zal voor een andere keer zijn.

Matthias Vangenechten

 

De tijd van groen

De koning is dood. Leve de koning! De Giro van 2015 heeft net haar laatste adem uitgeblazen of de eerste boeken in het teken van de Tour zijn reeds daar. Hoewel het binnen een selectief kransje wielerliefhebbers bon ton is te zeggen dat de Giro de mooiste der grote ronden is, iets waar na afgelopen drie weken niet over te redetwisten valt, is het wel de Tour waar men voor thuisblijft. Fietsen als aanleiding voor drie weken vakantie in de woonkamer. Wie weet volgend jaar nog dat Giacomo Nizzolo de rode puntentrui won? En wie was de laatste Belg die de groene trui won in de Tour?

groen

Toegegeven, het helpt dat het hier een populair manspersoon als Tom Boonen betreft. Maar voor mocht u het toch even vergeten zijn, is er nu De tijd van groen (als wielrennen wiskunde wordt) van Stijn Vanderhaeghe, waarin dertien van de veertien Belgische winnaars van de groene trui aan het woord worden gelaten. In het geval van de veertiende, de in 1956 op noodlottige wijze omgekomen Stan Ockers, wordt dat goedgemaakt door een reconstructie aan de hand van krantenverslagen van toen. Ockers, de eerste Belgische winnaar van de groene trui dit jaar zestig jaar geleden.

Soms is het veroveren van de groene trui slechts een toevalligheid of als je Eddy Merckx heet gewoon iets dat er nog wel bij kon, andere keren een doel op zich of het ogenschijnlijke begin van een beloftevolle carrière zoals in het geval van Willy Planckaert, die in 1966 op 22-jarige leeftijd het groen greep. Hij had zich tijdens deze krachttoer zo geforceerd dat hij nooit nog dit niveau zou halen.

De ondertitel ‘als wielrennen wiskunde wordt’ doet menig wielerliefhebber huiveren. Het doet denken aan de rationele, wetenschappelijk onderbouwde aanpak van Team Sky, die op bitter weinig bijval kan rekenen. Het vloekt met het beeld van wielrennen als meest geromantiseerde sport. De Giro dankt veel van haar populariteit aan de anarchie die er heerst, terwijl de Tour niet zelden als saai wordt ervaren door het berekend koersen. Wiskunde en wielrennen zijn water en vuur. Rekenen was daarom hier misschien een betere woordkeuze geweest. De groene trui is punten sprokkelen en op de vingers de vergaarde punten tellen. Het is een koers in de koers, telraam steeds in de achterzak.

Bij gebrek aan een Belgische topsprinter die Peter Sagan, Mark Cavendish of Michael Matthews het vuur aan de schenen kan leggen in de strijd om de groene trui, is De tijd van groen een heerlijk stukje nostalgie op papier. Het is geen boek met literaire allures, maar een typisch Vlaams wielerboek: de beleving staat centraal en de eigen al dan niet vergeten wielerhelden uit het verleden worden weer op hun voetstuk gezet, dit alles stevig doorspekt met herinneringen en anekdotes.

Matthias Vangenechten

 

 

 

De Koploper

Op dit blog dat de naam Sportliteratuur draagt zijn het veelal wielerboeken die de dienst uitmaken. Dat valt slechts gedeeltelijk te reduceren tot mijn voorliefde voor wielrennen en mijn gezonde afkeer voor autobiografieën van sloffende clichégeneratoren op noppen en bij uitbreiding elk sportend wezen. En afbraakwerken laat ik liever over aan erkende aannemers. Het schrijven van verhalen is nu eenmaal even onlosmakelijk aan wielrennen verbonden als afgetrainde mannenlijven op een fiets.

koploper

Goedgemutst wordt een mens wanneer deze merkt dat er ook nog op een literaire manier wordt geschreven over andere sporten. Bijvoorbeeld in De Koploper van Max Dohle, een bloemlezing van dertien verhalen uit de wereldliteratuur die één zaak gemeen hebben: hardlopen.

Verhalen zeker waarin wordt beschreven hoe de ene persoon sneller loopt dan de andere? Gaap. Dat is geenszins het geval. Hardlopen is meer dan dat. Het kan een vlucht uit de werkelijkheid betekenen, het kan dingen zeggen over hoe iemand naar het leven kijkt, het is een bron van verhalende stof. Dat bewijzen de verhalen die in de bundel de revue passeren van onder andere Louis Couperus (kan u kennen van Eline Vere) en Lewis Carroll (kent u wellicht van Alice in Wonderland) wel.

Eén van de verhalen in De Koploper is De Olympiër geschreven door Brian Glanville. Het verhaal waarin het beste naar voren komt dat hardlopen meer is dan jezelf fysiek afjakkeren, maar ook iets zegt over iemands persoonlijkheid. Het is opofferingen kunnen maken voor iets schijnbaar totaal nutteloos: toertjes lopen op een piste. Maar om die toertjes te lopen, moet je naast de piste wel als een kluizenaar leven, mentaal weerbaar zijn en je niet laten afleiden door randzaken. Hardlopen is onomstotelijk een sport, maar nog meer een levensstijl.

Dat aspect maakt hardlopen tot een uitermate geschikt thema om over te schrijven, wat ons naadloos tot bij de vraag doet komen: waarom zijn er niet meer bekende hardloopverhalen verschenen? Een vraag die ik hier al wel vaker gesteld heb met betrekking tot andere vormen van sportliteratuur, maar een tafeltennismatch laat zich maar op weinig andere manieren beschrijven dan een verslag van de puntenscore, terwijl bij hardlopen de psyche op zijn minst even belangrijk is als het fysieke aspect.

De Koploper is een bundeling van diverse verhalen met als rode draad hardlopen. Omdat de verhalen in verschillende taalgebieden en in verschillende tijdperken zijn geschreven, is hardlopen ook wel de enige rode draad. Dat belet niet dat De Koploper een interessante oefening mag genoemd worden met enkele erg vermakelijke verhalen. Hopelijk een aanzet tot meer.

Matthias Vangenechten

Van daarboven zie je de zee

Van daarboven zie je de zee is een oorspronkelijk in 2004 in het Baskisch uitgegeven roman. Tien jaar later is dit werk van Julen Gabiria ook in het Nederlands verschenen.

zee

Roman, het hoofdpersonage, wordt door zijn vader meegesleept naar de Ronde van het Baskenland om Fede Ezquerra aan te moedigen, de eerste Baskische wielrenner uit de geschiedenis met een beetje naam en faam. De plaatselijke held Ezquerra had niet lang voordien nog een fietsendief tot de orde geroepen, waarvoor ie net niet in de adelstand werd verheven. Een scène die als parodie op het soms dolgedraaide chauvinisme kan gelezen worden. Maar een beetje Tourkijker schrikt hier niet van op en weet ook dat Baskenland qua wielergekte niet veel moet onderdoen voor Vlaanderen.

Het is 1935, de Ronde van het Baskenland is voor het laatst gehouden in 1930 en zou de volgende keer pas in 1969 worden georganiseerd. Een ronde die zelfs ettelijke malen door Karel Van Wijnendaele werd beschreven, daar hij er zelf naar toetrok. Met het uitbreken van de Spaanse burgeroorlog verdween de Ronde van het Baskenland enkele decennia van het toneel. Omdat in de ogen van het regime plaatselijke ronden als die van het Baskenland of Catalonië (eerste editie in 1911) de eenheid ondermijnden, werd vanaf 1935 met periodes van onderbrekingen de Ronde van Spanje georganiseerd. De Vuelta is momenteel de etappewedstrijd in Spanje die het hoogst aangeschreven staat, maar is een stuk jonger dan de Ronde van het Baskenland of Catalonië.

In die bewuste editie van de Ronde van het Baskenland wordt Romans aandacht niet getrokken door de plaatselijke vedette Ezquerra, maar door een piepjonge Italiaan. Zijn naam: Gino Bartali. Hij overklast er het hele deelnemersveld en wint spelenderwijs de laatste editie van de Ronde van het Baskenland voor 1969. Een jaar later breekt in Spanje de burgeroorlog uit. Net als vele andere kinderen wordt Roman naar Frankrijk gestuurd om het oorlogsgeweld in zijn thuisland te ontvluchten. Roman weet niet veel over Frankrijk, maar dat er in juli een koersje wordt gereden, dat moest je hem niet meer vertellen.

Oorlogsheld

In de Tour van 1937 moeten de renners de Galibier op. De in het zuiden van Frankrijk verblijvende Roman wil koste wat het kost Gino Bartali zien. Hij besluit met het peloton op zijn veel te zware fiets de Galibier op te fietsen. Tot plots de grote Bartali naast hem komt fietsen en hij Roman een drinkbus aanreikt. Een beeld dat ook in het geboortedorp van Bartali niet onopgemerkt is voorbijgegaan. De plaatselijke bioscoophouder en de ontdekker van Bartali verkiezen dit beeld boven Bartali’s Tourwinst in 1938, die koren op de molen was van Mussolini en de fascistische propaganda.

Het tweede deel van de roman speelt zich namelijk af in Ponte a Ema. Zijn niet alledaagse ontmoeting met Bartali op de flanken van de Galibier, zet Roman aan om in 1943 naar de geboorteplaats van Bartali te trekken. Het leven daar gaat gebukt onder de terreur van de Zwarthemden. De bevolking loopt op de tippen van haar tenen en vreest voor haar lot bij de minste misstap. Bartali daarentegen wordt door de Zwarthemden met veel egards behandeld. Dit brengt hem in de unieke positie om clandestien documenten te smokkelen tijdens zijn trainingstochtjes, iets wat heel treffend is beschreven in De Leeuw van Toscane, maar ook in deze roman uit 2004 al zeer aardig wordt uitgewerkt.

Over de figuur van Gino Bartali vallen honderden romans te schrijven. Over zijn rivaliteit met Fausto Coppi is de inkt al rijkelijk gevloeid. Hij, de vrome katholiek, de openbaring van de oude normen en waarden. Coppi, de jonge overspelige vedette, de belichaming van de nieuwe tijd. Deze roman is niet altijd even kernachtig geschreven en het personage Roman verdient een betere uitwerking. Niettegenstaande wordt in Van daarboven zie je de zee nogmaals de niet te onderschatten rol van wielrennen in barre oorlogstijden duidelijk. Maar de roman is niet alleen wielrennen, het is vooral sentiment in onzekere tijden met de fiets als vluchtmiddel.

Matthias Vangenechten

De Veertiende Etappe

De Veertiende Etappe is een bundel met columns en korte wielerverhalen van de hand van Tim Krabbé. Een deel omvat het in 1984 gepubliceerde 43 wielerverhalen, een ander deel is kakelvers of schreef hij voor uiteenlopende bladen. U kan Krabbé kennen als in wielermiddens gecultiveerde auteur van De Renner (1978), de moderne wielerroman bij uitstek. Maar u zou hem evengoed kunnen kennen van het Het Gouden Ei (1984) of De Grot (1997).

43 wielerverhalen

De eerste verhalen in De Veertiende Etappe dateren van net na de publicatie van de De Renner. Voortbordurend op dit succesrecept schrijft Tim Krabbé over zijn ervaringen als amateurrenner en wijdt hier graag over uit. Hij heeft dus als schrijver al een streepje voor, omdat hij als geen ander weet wat er in het hoofd van een renner zich kan afspelen. Zoals Tim Krabbé gisteravond in De Wereld Draait Door liet zien, heeft hij ook geen last van een gebrek aan verbeelding, wat in het geval van een wielerschrijver alleen maar toe te juichen valt.

Alle aspecten van de wielrennerij komen aan bod. De pietluttigheden waar een renner vaak belang aan hecht, maar anders nauwelijks worden opgemerkt, blijken staatszaken te zijn. Verhalen die zijn bijgebleven: hoe hij zichzelf per toeval ontdekte als sprinter. Of aangaande het Belgische chauvinisme: hoe hij net als de rest van het peloton op het trottoir reed naast een kasseistrook, maar hij als enige Nederlander in koers hierom wel uit koers werd gezet. Ook bevat De Veertiende Etappe een uitgebreid hoofdstuk met herinneringen aan de betreurde Gerrie Knetemann.

Het zijn niet alleen persoonlijke vertellingen. Zo verwijst de titel naar een in de bundel opgenomen verhaal dat hij in 2015 schreef. Het omvat het tragische verhaal van de beloftevolle Fransman Roger Rivière, die een voorspelde carrière van een kampioen teniet zag gedaan in een afdaling tijdens de Tour van 1960, waarin hij al drie etappes had gewonnen.

Dit alles wordt verteld met het nodige gevoel voor ironie en zelfspot zonder dat Krabbé zijn romantische visie op de wielersport hiermee ondergraaft. Omdat een verhaal maar enkele bladzijden beslaat, kan u het boek gemakkelijk even opzij leggen. Wat niet wil zeggen dat het verhalen zijn om diagonaal te lezen. Of er gaan heel wat anekdotes aan u voorbij.

Dat Monseré best met zijn imago bezig was en met een glas Rodenbach op een bal rondliep bijvoorbeeld, maar eigenlijk uitsluitend water dronk. Dat zijn boezemvriend Roger De Vlaeminck er ook wat van kon, is algemeen geweten. In het geniep voor het krieken van de dag al gaan trainen om dan wanneer er een training met ploegmaats op het programma stond een lamlendige indruk na te laten. Ook Monseré liet liever uitschijnen een flierefluiter te zijn.

Tijdloze wielerverhalen

Karikaturaal. Zo zou je wel de visie van Krabbé ten opzichte van dopingbestrijding kunnen noemen. Het gaat verder dan relativeren. Als rabiaat scepticus van de dopingbestrijding slaat hij de bal wel eens mis. Maar dat wens ik met de mantel der liefde te bedekken. Het past in het hele romantische plaatje hoe hij naar wielrennen kijkt. Ach ja, het bestaat. Maar ach, sport is per definitie al oneerlijk. Wat doet een beetje doping dan nog? En ach, niet gezond. George Orwell, die aan tuberculose leed, schreef in alle rust op een nat eiland 1984. Is die publicatie hierom ooit verboden? En het past niet in de geest van de sport. Een ploegentijdrit dan wel?

Over Boogerd die in de Tour van 2007 een toeschouwer (achteraf bekeken best een visionair mannetje) die hem voor dopinggebruiker uitscheldt een klap verkoopt, schrijft hij dit: “In een schone Tour zou hij daarna niet op de voorpagina van de Volkskrant een uitbrander hebben gekregen omdat hij ‘zijn handen niet thuis heeft kunnen houden’, maar zou de Tourdirectie hem de prijs voor de strijdlustigste renner hebben toegekend.” Dat ik net dit uit zijn bundel haal, zal Krabbé mocht hij dit ooit te lezen krijgen waarschijnlijk dan weer symptomatisch vinden voor de huidige wielercultuur waarin doping toch zo’n populair onderwerp om over te schrijven is.

U vraagt zich ongetwijfeld nog af: zijn die verhalen uit de jaren 1980 dan nog leesbaar? De eerlijkheid gebiedt me te zeggen dat dat zeer zeker het geval is. De luttele passages die achteraf door de waarheid zijn ingehaald, worden voorzien van een sterretje en extra commentaar anno 2015. Ondanks het feit dat de meeste verhalen zich afspelen in de jaren 1980, zijn geen van deze verhalen achterhaald of ondermijnt dit het leescomfort. Het eerste kenmerk van een goed wielerverhaal is dat het tijdloos is. Krabbé slaagt hierin met glans.

Matthias Vangenechten

Stijlveranderingen in de sportjournalistiek

Iets wat ik en waarschijnlijk ook u vaker zouden moeten doen: grasduinen in de bibliotheek van de dichtstbijzijnde universiteit. Laat de schreeuwerigste, kleurrijkste en meest omvangrijke boeken staan waar ze staan. En richt voor één keer uw pijlen op de kleine verborgen pareltjes, boekjes die één keer om de tien jaar het zonlicht zien. En dan nog met dank aan een achterneef van de auteur of door een student die wanhopig op zoek was naar een vijfde bron voor zijn paper en lukraak op een rek afstapte en daar het eerste het beste boek uithaalde.

Zo kan het gebeuren dat een mens plots een klein groen boekje in zijn handen heeft, de eerste bladzijde openslaat en het gevoel krijgt een minigoudklompje vast te hebben. Als u aan de eerste bladzijde van een boek denkt, dan denkt u aan een droog voorwoord of een saaie inleiding met een hoop algemeenheden die in drie zinnen ook gezegd kunnen worden.

Hier allerminst. In het kleinood dat wij in onze handen hebben, is de inleiding een summiere bladzijde waar er al meteen serieus de beuk wordt ingegooid: ‘Het is verbazingwekkend dat de sport en de sportjournalistiek in hun maatschappelijke consequenties zo buitengewoon weinig de creativiteit en de interesse van de academicus weten te trekken.’ 1977 was het jaar van de tweede Tourzege van Bernard Thévenet, het jaar dat Roger De Vlaeminck een controversiële editie van de Ronde van Vlaanderen won, maar zo blijkt ook een jaar van heel veel wijsheid.

Ongezonde verstrengeling media en sport

Een inleiding van 137 woorden maakt het boek nog niet. Na een summiere geschiedenisschets die voor een groot deel gewijd is aan Karel Van Wijnendaele, sluit het eerste hoofdstuk af met een zin waar de meest minuscule speld niet tussen te krijgen valt: ‘Samenvattend wil ik alleen vaststellen dat het schrijven en praten over sport wordt beoefend met een vlijtigheid die op zichzelf een argument schijnt te leveren voor het nut ervan.’

Op de keper beschouwd zouden we het hele boekje kunnen citeren. ‘Ter wille van het abonneebestand en om de eigen concurrentiepositie te versterken, kiezen de kranten met grote gretigheid voor het kolommetjes vullen in plaats van de kwaliteit. Er gaat water bij de soep en niet zo een beetje.’

Alsof er nog niks veranderd is. U hoeft maar eens te surfen naar de sportkaternen van de krantensites en u weet meteen wat er bedoeld wordt. Of om het boekje te citeren: ‘Terwijl de voorlichtende en beoordelende functie van de sportjournalistiek alleen maar belangrijker wordt, verlegt de aandacht zich van het nut ervan naar de mercantiele waarde, van het sportgebeuren naar de franje.’ Twee woorden: Rode Duivels.

Dat sluit naadloos aan bij een volgende heikel punt: de commercialisering. De wederzijdse belangen tussen sport en media staan een objectieve berichtgeving in de weg. ‘Daarbij komt dat meerdere van die kranten zelf erg geëngageerd zijn in organisaties of participeren in wedstrijden waardoor een rechtlijnige of ondubbelzinnige sportbegeleiding gemakkelijk wordt weggeduwd.’ Wielerwedstrijden genoemd naar een krant? Gelukkig niet meer van deze tijd.

Fait divers

De vermenging van maatschappij en sport is een gegeven dat in dit boekje bij elke gelegenheid benadrukt wordt. Dat je daarom van de sportjournalistiek zou kunnen verwachten dat het haar publiek durft uit te dagen in plaats van steeds dezelfde zoete pap van fait divers en nietszeggende quotes van vedettes op te dissen. Er treedt een verschraling op waarbij het niet altijd even duidelijk is of het nu journalistiek betreft of public relations.

Het wordt u al duidelijk. Dit boekje is nog steeds brandend actueel. En die ‘nog steeds’ maakt het des te pijnlijker. Waarom sport op academisch niveau nog steeds als een ondergeschoven kindje wordt behandeld, is ook te wijten aan de manier waarop er over sport bericht wordt. De sportjournalistiek zet sport neer als een compleet vrijblijvende aangelegenheid. De massa fait divers die op de mediaconsument worden afgevuurd, zijn niet anders te interpreteren. Elementen die diepgang, duiding en maatschappelijke relevantie bevatten, worden angstvallig gemeden.

De verschraling van de sportjournalistiek is niet zomaar een zaak van de sportjournalistiek, maar is onlosmakelijk verbonden met het beeld dat er over sport heerst in de ganse maatschappij. Daarom ook dat het zo kwalijk is en dat sportmedia in Vlaanderen beter eens twee keer nadenken vooraleer ze iets online gooien. In het laatste hoofdstuk sluit de auteur desondanks met een hoopvolle noot af: het zal wel enige tijd duren, maar hij meent dat de sportjournalistiek in de gunstige richting zal evolueren. ‘En zich niet uit arren moede neerlegt bij middelmaat.’ Snugger als ie is, liet de auteur het na te vermelden hoe lang die enige tijd zal duren.

Kortom, het boekje is verplicht voer voor sportjournalisten, academici, sportliefhebbers en bij uitbreiding elk mens dat kan lezen maar desondanks wel moeite heeft om het maatschappelijk belang van sport naar waarde te schatten. Om uw zoektocht te vergemakkelijken: de titel van het boekje is Stijlveranderingen in de sportjournalistiek, de auteur is UA-academicus Herman Van Pelt en het boekje telt 33 bladzijden waarvan 1 bladzijde inleiding en 7 bladzijden bronvermelding en noten.

Matthias Vangenechten