De Veertiende Etappe

De Veertiende Etappe is een bundel met columns en korte wielerverhalen van de hand van Tim Krabbé. Een deel omvat het in 1984 gepubliceerde 43 wielerverhalen, een ander deel is kakelvers of schreef hij voor uiteenlopende bladen. U kan Krabbé kennen als in wielermiddens gecultiveerde auteur van De Renner (1978), de moderne wielerroman bij uitstek. Maar u zou hem evengoed kunnen kennen van het Het Gouden Ei (1984) of De Grot (1997).

43 wielerverhalen

De eerste verhalen in De Veertiende Etappe dateren van net na de publicatie van de De Renner. Voortbordurend op dit succesrecept schrijft Tim Krabbé over zijn ervaringen als amateurrenner en wijdt hier graag over uit. Hij heeft dus als schrijver al een streepje voor, omdat hij als geen ander weet wat er in het hoofd van een renner zich kan afspelen. Zoals Tim Krabbé gisteravond in De Wereld Draait Door liet zien, heeft hij ook geen last van een gebrek aan verbeelding, wat in het geval van een wielerschrijver alleen maar toe te juichen valt.

Alle aspecten van de wielrennerij komen aan bod. De pietluttigheden waar een renner vaak belang aan hecht, maar anders nauwelijks worden opgemerkt, blijken staatszaken te zijn. Verhalen die zijn bijgebleven: hoe hij zichzelf per toeval ontdekte als sprinter. Of aangaande het Belgische chauvinisme: hoe hij net als de rest van het peloton op het trottoir reed naast een kasseistrook, maar hij als enige Nederlander in koers hierom wel uit koers werd gezet. Ook bevat De Veertiende Etappe een uitgebreid hoofdstuk met herinneringen aan de betreurde Gerrie Knetemann.

Het zijn niet alleen persoonlijke vertellingen. Zo verwijst de titel naar een in de bundel opgenomen verhaal dat hij in 2015 schreef. Het omvat het tragische verhaal van de beloftevolle Fransman Roger Rivière, die een voorspelde carrière van een kampioen teniet zag gedaan in een afdaling tijdens de Tour van 1960, waarin hij al drie etappes had gewonnen.

Dit alles wordt verteld met het nodige gevoel voor ironie en zelfspot zonder dat Krabbé zijn romantische visie op de wielersport hiermee ondergraaft. Omdat een verhaal maar enkele bladzijden beslaat, kan u het boek gemakkelijk even opzij leggen. Wat niet wil zeggen dat het verhalen zijn om diagonaal te lezen. Of er gaan heel wat anekdotes aan u voorbij.

Dat Monseré best met zijn imago bezig was en met een glas Rodenbach op een bal rondliep bijvoorbeeld, maar eigenlijk uitsluitend water dronk. Dat zijn boezemvriend Roger De Vlaeminck er ook wat van kon, is algemeen geweten. In het geniep voor het krieken van de dag al gaan trainen om dan wanneer er een training met ploegmaats op het programma stond een lamlendige indruk na te laten. Ook Monseré liet liever uitschijnen een flierefluiter te zijn.

Tijdloze wielerverhalen

Karikaturaal. Zo zou je wel de visie van Krabbé ten opzichte van dopingbestrijding kunnen noemen. Het gaat verder dan relativeren. Als rabiaat scepticus van de dopingbestrijding slaat hij de bal wel eens mis. Maar dat wens ik met de mantel der liefde te bedekken. Het past in het hele romantische plaatje hoe hij naar wielrennen kijkt. Ach ja, het bestaat. Maar ach, sport is per definitie al oneerlijk. Wat doet een beetje doping dan nog? En ach, niet gezond. George Orwell, die aan tuberculose leed, schreef in alle rust op een nat eiland 1984. Is die publicatie hierom ooit verboden? En het past niet in de geest van de sport. Een ploegentijdrit dan wel?

Over Boogerd die in de Tour van 2007 een toeschouwer (achteraf bekeken best een visionair mannetje) die hem voor dopinggebruiker uitscheldt een klap verkoopt, schrijft hij dit: “In een schone Tour zou hij daarna niet op de voorpagina van de Volkskrant een uitbrander hebben gekregen omdat hij ‘zijn handen niet thuis heeft kunnen houden’, maar zou de Tourdirectie hem de prijs voor de strijdlustigste renner hebben toegekend.” Dat ik net dit uit zijn bundel haal, zal Krabbé mocht hij dit ooit te lezen krijgen waarschijnlijk dan weer symptomatisch vinden voor de huidige wielercultuur waarin doping toch zo’n populair onderwerp om over te schrijven is.

U vraagt zich ongetwijfeld nog af: zijn die verhalen uit de jaren 1980 dan nog leesbaar? De eerlijkheid gebiedt me te zeggen dat dat zeer zeker het geval is. De luttele passages die achteraf door de waarheid zijn ingehaald, worden voorzien van een sterretje en extra commentaar anno 2015. Ondanks het feit dat de meeste verhalen zich afspelen in de jaren 1980, zijn geen van deze verhalen achterhaald of ondermijnt dit het leescomfort. Het eerste kenmerk van een goed wielerverhaal is dat het tijdloos is. Krabbé slaagt hierin met glans.

Matthias Vangenechten